Geplaatst op 13 oktober
Zondag 5 oktober 2008. Wegens ons twintigjarig “vriendinnen-jubileum” zitten het beste vriendinnetje en ik in Schotland, om het in stijl te vieren. En dat doen we ook. Schotland is mooi, leuk, het weer is (de tweede dag) echt prachtig en sfeer is er gemoedelijk. Het is allemaal niet zo gehaast als in bijvoorbeeld een stad als Londen. Niets is te gek, alles kan. Maar wel in een normaal tempo. De mensen zijn heel erg behulpzaam en aardig. Alleen erg moeilijk te verstaan. In het vliegtuig zit er een oudere Schotse man naast me die een paar keer iets tegen me zegt tijdens de vlucht. Ik had best een gesprekje willen beginnen hoor, daar niet van, maar ja… dan gaan ze teruglullen hè? Echt geen reet van te maken. Op de gok lach ik en hoop ik er op het juiste moment de goede kreet uit te gooien. In redelijk ABE. Algemeen Beschaafd Engels. Voor een buitenlander dan. In de bus van het vliegveld naar Glasgow komen we een wel-verstaanbare Schot tegen. We arriveren in een typische Schotse bui, horen via de mobiel van beide thuisfronten dat het daar wel geweldig weer is (wacht maar: morgen gieten jullie onder en hebben wij geen vuiltje aan de lucht) en we beginnen tegen elkaar lekker Hollands te klagen over het weer. Ineens komt er voorzichtig een stem van achter ons: “Sorry, maar mag ik misschien even wat zeggen? Het weer is hier niet altijd zo. Sorry voor dit weer…” Het blijkt een Schotse juriste te zijn, woonachtig in Londen en in het bezit van een Nederlandse vriend. Ze leert de taal en excuseert zich voor haar slechte Nederlands. Het mens is gek. Ze lult bijna vloeiend de taal en redelijk zonder accent. En hoe klein kan de wereld zijn: ze was pas geleden nog met de familie van haar (Friese) vriend op Terschelling. “Bij die molen. Ik weet niet meer de naam…” “Formerum?”, vraag ik terwijl ik als rasechte Terschelling-halfbloed (nou ja, kwart) het antwoord al weet. “Ja! Do you speak English?” Was toch iets makkelijker…
Op zondagavond zit ik op een onmogelijke plaats om mijn telefoon op te nemen: bij een concert. Normaal zet ik de foon uit, ben ik in dit geval vergeten. Ineens voel ik dat ie afgaat. Ik zie op het display dat het één van m’n zaterdaghulpen is. Ja, dahaag… Ik druk ‘m weg en stop de telefoon terug. Meteen gaat ie weer over. Hmmm… zeker dringend. Ik besluit een sms te sturen dat ik niet op kan nemen: ik zou toch niks verstaan. Na een minuutje krijg ik antwoord: “Oké, 1 ding. C1000 staat volledig in de fik. Blokker is safe. Greetz.” Even gaat alles langs me heen. C1000… Blokker veilig… wij zijn veilig. Maar ik weet hoe dicht alles op elkaar gebouwd staat. Hoe lang zijn we veilig? Dus denk ik in eerste instantie: Shit, m’n winkel!!! En meteen erna: Shit!!! M’n omzet!!! Want als we gespaard blijven, vrees ik wel voor de toeloop van klanten. Je gaat toch mensen missen die hun boodschappen elders gaan halen. En er schieten nog allerlei andere praktische dingen door m’n hoofd, die straks niet meer zo vanzelfsprekend zijn. Maar ja, ik zit in Schotland; ik kan me nu wel zorgen zitten maken, maar ik kan toch niets doen. Dus feesten we lekker door. Met iets in m’n achterhoofd, dat wel. Ik word goed op de hoogte gehouden. Een beetje te goed zelfs: broertje wordt de volgende ochtend gewekt op een ongoddelijk tijdstip, hoort het nieuws, denkt: winkelcentrum Waterland??? Is dat niet eh… gaat meteen Googlen en meldt me per sms het laatste nieuws: “Hé. Er was net nieuws dat er een grote brand was in Waterland. Het lijkt dat Blokker nog staat, maar het schijnt behoorlijk heftig geweest te zijn. 90 huizen ontruimd…” Heel erg aardig, ware het niet dat ie even vergat dat het bij z’n zusje een uur vroeger was. Dus hoorde ik om kwart over vier (!) ‘s nachts Borat van rechts op m’n nachtkastje in m’n oor schallen: “Yaksjemasj! Someone has sent a message to your phone. Nááááis!” En bedankt. Normaal staat het ding ‘s nachts uit of op stil, nu werkt ie ook als wekker, dus staat ie gewoon aan. Ik ben meteen klaarwakker. Ik kijk naar reisgenoot: die heeft niets gemerkt en slaapt rustig door. Pfff… Later op de ochtend (op een iets “normaler” tijdstip) is er telefonisch contact met m’n waarnemend bedrijfsleidster. Het eerste dat ik ‘r vraag, is: “staan we nog?” Het schijnt een ravage te zijn; ik hoor een hoop herrie op de achtergrond en ze vertelt dat het plein nog niet is vrijgegeven. Ze mogen de winkel niet in, er is geen stroom en uiteindelijk blijven we de hele dag dicht. Wij gaan maar eens kijken in de Highlands hoe een echte Schotse whiskey wordt gemaakt bij de Glengoyne distilleerderij. Aangezien het toeristenseizoen zo’n beetje ten einde is, krijgen we een privé-rondleiding door ene Edwin, een onvervalste Schot. Hij loopt niet in kilt, maar wel in een broek met een behoorlijk Schotse ruit. We krijgen als eerste een dvd te zien met wat geschiedenis. In verstaanbaar Schots verontschuldigt ie zich: “we have this dvd in all languages, except… ofcourse…” “DUTCH!” , roepen we in koor, terwijl hij ons een single malt van 10 jaar inschenkt, om in de stemming te komen. En het is pas één uur ‘s middags… “Nou ja”, zegt ie. “Julllie Engels is waarschijnlijk toch beter dan dat van ons…” Leuk. En in het geval van veel mensen in Glasgow, ook gewoon waar. Maar zijn Schots was best te doen. Voor twee buitenlanders dan… en na een whiskeytje.
Die avond is onze laatste avond in Schotland en laten we ons maar vollopen, je moet toch wat… Nee, viel mee hoor. Alleen dat eerste wijntje was iets groter dan normaal. (Ik weet dat ik na twee wijntjes moet stoppen, maar jaaaaah…) Wel erg lekker. Dat was die Malibu met ananas ook wel, eigenlijk. Al met al viel het wijntje iets te vrolijk: ik schijn het later toen ik op bed lag over het opruimen van voetbalvelden te hebben gehad… Geen idee. Verder konden we nog met een op zich een best leuke Schot mee naar huis, maar daar heb ik me leuk en redelijk nuchter uitgeluld. Iets over een een vroege vlucht terug de volgende ochtend en alles nog moeten inpakken enzo. Ieder woord was gelogen, overigens. Maar: toegegeven… hij wàs leuk. Ja… En net de twintig gepasseerd. Dat zegt dus iets òf over het alcoholpromillage in zijn bloed, òf over over onze uiterlijke leeftijd. Ik hoop het laatste; ik denk het eerste. Trouwens… meegaan met een leuk, jong Schots ding van begin twintig als vrouw van de verkeerde kant van de dertig: daar is een woord voor. Het begint met een P. Ik zeg niets verder…
Op donderdag ben ik weer helemaal bij de pinken, en bij m’n winkel. Ik kan m’n ogen amper geloven. Waar ooit de C1000, de Chinees, het Kruidvat, de Primera met postagentschap, een snackbar, een tandarts en een slijterij huisden, ligt nu een stinkende hoop verwrongen staal en bakstenen. Los van de snackbar, de sporthal en de ingang van de winkelpassage met opengeslepen rolluik, is er echt niets meer van te herkennen. Je kunt je moeilijk voorstellen hoe het was. Of dat je er ooit gelopen hebt en dat je er nooit meer je boodschappen zult halen. Het is “op straat” en in de winkel dan ook het gesprek van de dag. Al snel belt m’n rayonleidster. “En?” “Jezus… wat een ravage.” Ze informeert of er een rooklucht in de winkel hangt. Anders wordt er een bedrijf ingeschakeld om dat weg te krijgen. Het is maar net hoe de wind staat, soms ruik je een brandlucht, soms niet. Lekker is anders, maar we besluiten de reacties van de klanten in de gaten te houden. ‘s Avonds is er in het gemeentehuis een bijeenkomst voor de winkeliers. Ik ga erheen, dus onverwacht een iets langere dag dan gepland. M’n rayonleidster komt ook en we hebben een blind date voor de ingang van de Hema met iemand die bij Blokker over het vastgoed gaat. We hebben beiden geen idee hoe diegene er uit ziet, maar al snel spot ze iemand in een pak, met een mobieltje tegen z’n oor geplakt en een attachékoffer in z’n vrije hand: dat moet ‘m dus wel zijn. Met z’n drietjes draven we op. Vier man en één vrouw sterk zit achter de tafel. Mevrouw de burgemeester neemt het woord. We horen hoe het met het politieonderzoek staat, we horen dat er 140 brandweerlieden als tijgers hebben gevochten om de schade zoveel mogelijk binnen de perken te houden en we horen hoe koortsachtig ze aan het graven zijn geweest naar een ondergrondse gastank. Als die was gegaan, was het leed nog vele malen erger geweest. Dan wil ze graag weten wat de wensen zijn van de winkeliers. Pinapparaten terug op het plein, die zaten allebei in het getroffen gebouw. Meer toezicht, maar dat blijkt een andere discussie. Duidelijkheid over de toekomst van het winkelcentrum en de komst van noodwinkels. En vooral over de locatie van die noodwinkels. De eigenaar van C1000, Schuitema, wil graag een noodwinkel in een verderop gelegen park. Dat gaat de winkeliers te ver. De loop is er nu al uit, dan trek je het winkelcentrum juist nog verder uit elkaar. Gevolg: minder klanten en de kleine ondernemers zien hun toekomst en hun zaakje verdampen. Ik kijk naar de twee mensen van Blokker, links van me. Ik ben nog nooit zo blij geweest onderdeel te zijn van een grotere organisatie. Wij redden het wel. Het zal moeilijk worden, maar “wij” zijn één van de grote jongens. Maar het zal je eigen winkeltje maar zijn… Bij zo’n vergadering ben ik altijd een beetje bang om een domme vraag te stellen, dus luister ik vooral. Na toch wel een behoorlijk domme vraag van iemand anders, valt het woord: asbest. En mannen in witte pakken, volgende week. Uiteraard (zoals gewoonlijk) is er nooit gevaar voor de volksgezondheid geweest, maar toch… Volgende week zal het door een bedrijf professioneel verwijderd worden. Dan moet ik het toch weten en steek m’n vinger op, op het gevaar af ook een domme vraag te stellen. Ik krijg het woord en stel me, zoals afgesproken, eerst voor. “Anneke de Jong, firma Blokker. Ik vroeg me af hoe de gemeente dat voor zich ziet. Ik hoor nu van de aanwezigheid van asbest, we horen nu de kreet “mannen in witte pakken”, hoe denkt u dat dat over zal komen bij het winkelend publiek? Wij weten wat er gaande is; dat het op de juiste wijze verwijderd zal worden, maar je kunt je voorstellen als je daar als nietsvermoedende klant loopt, dat de paniek dan toch wel een beetje toe kan slaan met als gevolg dat er nog meer klanten weg blijven. Hoe gaat u dat aanpakken?” Het woord is aan Ferdinand Franssen, van de afdeling communicatie. Ik ken die man ergens van… Hmm… zeker een keer in de winkel geweest… “Wij zullen het als gemeente in de plaatselijke huis-aan-huisbladen meedelen als het asbest verwijderd is.” Ja… daar kan ik weinig mee. “Okee, maar het gaat mij er juist om dat we klanten niet afschrikken op het moment dat men er mee aan de slag gaat.” Meneer Franssen denkt na en besluit dat het een goed idee is om het van tevoren aan te kondigen op de kabelkrant. Oh… gut… zo’n domme vraag was het blijkbaar toch ook weer niet. Als de asbest op de juiste manier verwijderd is, zal er een sloopvergunning afgegeven moeten worden alvorens men kan gaan beginnen aan de daadwerkelijke sloop. Een sloopvergunning… Ja, het zal ongetwijfeld wettelijk zo bepaald zijn, dat daar een bepaalde periode overheen moet gaan, zodat omwonenden ook hier bezwaar tegen kunnen aantekenen. Maar jongens toch: Nederland op z’n smalst… wie zil er nou nog langer zo’n troosteloze, stinkende hoop rommel onder zijn of haar balkon hebben? Niemand toch?
Tegen acht uur is de bijeenkomst ten einde en dat is maar goed ook, want ik (en velen met mij) verga ondertussen van de honger. De gemeente had niet voor iets als broodjes gezorgd, dus ik had alleen een gevulde gemeentekoek op. En een glaasje water. Gelukkig is het koopavond en dus gaan de baas en ik op jacht naar een broodje. In een lunchroom praten we nog een beetje na, beiden met één oog op de iets te goed lopende nieuwe concurrent aan de overkant. “Ik ben altijd zo bang om domme vragen te stellen”, zeg ik. “Nou ja… ik lachte me rot toen jij je vinger opstak. Maar je had wel gelijk.”, zegt ze. Ik denk even terug aan het antwoord dat ik kreeg: “…een communicatievraag. Ik geef hiervoor het woord aan mijn collega Ferdinand Franssen…” Die bekende kop… En die woorden: “Ik geef het woord aan Ferdinand Franssen”, heb ik vaker gehoord. Ineens schiet het me te binnen. “Die Ferdinand Franssen, die is presentator geweest van Twee Vandaag, joh!” De baas kijkt me aan en ik zie ineens herkenning. “Oooh, ken ik ‘m daar van… Ik dacht al: wat een bekend gezicht. Heb ik zeker hier een keer bij een opening gezien of zo…” Ah, mooi. Ik ben dus niet de enige die door een vaag bekend gezicht op een dwaalspoor is gebracht.
Op zaterdagmiddag, na m’n werk, maak ik nog even met een zaterdaghulp een klein rondje langs de puinhopen van wat ooit was. Voor de snackbar staan we even stil. Een fris bosje paarse bloemen in een kraakhelder vaasje steekt af tegen de bruinverbrande massa erachter. Het staat aan de andere kant van het hek en er hangt een kaartje aan. Van Verhage, de (getroffen) snackbar. Een soort laatste groet aan een gebouw dat ooit zoveel mensen werk bood. En dat in één avond verwoest werd. Tijdens de bijeenkomst op het gemeentehuis hoorden we van de wijkagent dat er aanwijsbare sporen van brandstichting zijn gevonden en dat het onderzoeksteam nu met 4 mensen uitgebreid is zodat er nu 12 mensen op de zaak staan.
Brandstichting. Tja… je zult het maar op je geweten hebben…
Maar ik heb een alibi.
Ik zat in Schotland.
Geef een reactie