Niet zo lang geleden rolde er een traan over m’n wang. Ik zat thuis, alleen op de bank en mijn oog viel op een gedichtje. Normaal ben ik niet zo van de gedichtjes en een echt meesterwerk is het niet, maar toch… Het verwoordt het precies.
Er komt een dag, vroeg of laat,
dat zij, die jou het leven gaf,
het zelf helaas verlaat.
Er komt een dag dat je alleen bent.
Nooit meer iemands kind.
Nooit was iemand je zo dierbaar.
Nooit heeft iemand je zo bemind.
Nooit meer dochter van je moeder.
Je kindertijd voorgoed voorbij.
En niemand kan de leegte vullen, die zij,
mijn moeder, achterliet bij mij.
Nou… die kwam even aan hoor. En de woorden “zij” en “moeder” kunnen moeiteloos worden verwisseld voor “hij” en “vader”. Want wat is het waar: niemand, hoe lief en hoe dierbaar dan ook, kan m’n ouders vervangen. Niemand. Nooit meer. En het lullige is, je kunt aan niemand uitleggen hoe het voelt. Mensen die één of beide ouders nog hebben kunnen proberen zich er een voorstelling van te maken, maar geloof me… het komt er niet bij in de buurt. Dat heb ik inmiddels zelf ervaren.
Als één van je ouders in het ziekenhuis terechtkomt wordt even alle grond onder je vandaan geslagen. Je voelt ineens een ijskoude hand om je hart en een andere ijskoude hand knijpt je keel dicht. Na “het” telefoontje dat het voorbij is, voel je alleen die hand nog om je keel. Je weet dat het geen zin heeft om je druk te maken en een vreemd soort rust komt er over je heen. Je moet er naartoe en het enige dat ervoor zorgt dat je nog wat sneller er naartoe wilt, is om te controleren of het wel echt waar is. Want het kan niet waar zijn en het moet dus wel een zieke grap van een ongelooflijke oetlul zijn.
Iemand vroeg me eens: “En? Ben je er al een beetje overheen?” Dat was twee maanden na het overlijden van mijn moeder. Twee maanden. Dat is niks op een mensenleven. Ik had haar, en zij mij, 43 jaar en 11 dagen. Mijn vader raakte ik bijna twaalf jaar daarvoor al kwijt. En nee, je komt er niet overheen. Je leert ermee leven, om er maar eens een cliché tegenaan te gooien. Maar het is een lang leerproces. Het duurt misschien wel de rest van m’n leven. Niet dat ik ergens in blijf hangen; zo zit ik niet in elkaar en dat zouden mijn vader en moeder ook nooit gewild hebben, maar er is wel een gat geslagen. En dat gat gaat niet meer dicht.
Ik ben echt niet zielig en dat wil ik ook niet gevonden worden. Ik ga gewoon lekker door met m’n leven. Dat was in het begin wel anders. Toen had ik een enorm schuldgevoel bij alles wat ik deed. Ik voelde me niet schuldig aan haar dood. Dat was het niet. Maar ik voelde me schuldig dat ik hier nog was, ik voelde me schuldig als ik lekker zat te eten, ik voelde me schuldig als ik een zonnestaal op m’n huid voelde, ik voelde me schuldig toen ik op een feestje was en ik voelde me schuldig toen ik voor het eerst weer ergens om moest lachen. En zo’n lach gaat dan naadloos over in een traan. Het was een schuldgevoel waarvan je weet dat het nergens op slaat en toch voel je het. Want ik kan alles nog en zij niet meer. Leg dat maar eens uit aan je omgeving. Wat is goed en wat is fout bij het verwerken van het overlijden van een dierbare? Toen pa overleed, had ik het voor het eerst. En ma ook. Maar ja… was dat typisch iets van ma en mij, dat schuldgevoel? Ik zag laatst een discussieprogramma op tv over mensen die hun partner op te jonge leeftijd verloren zijn. En bijna iedereen vertelde zo’n schuldgevoel te hebben. Er is dus geen goed of fout. Iedereen doet het anders, maar ik was hierin dus niet de enige. Gelukkig; ik begon al aan mezelf te twijfelen.
Helemaal toen ik een keer, net na het overlijden van ma, in de Beneluxtunnel reed. Ik ben niet suïcidaal, ben niet labiel, niet depressief, maar toen ik daar reed met een snelheid van 100 kilometer per uur, dacht ik tijdens een inhaalmanoeuvre op de linkerbaan: “Wat nou als ik m’n stuur nu ineens naar links gooi? Dan ben ik overal vanaf. Geen pijn meer, geen verdriet meer, geen zorgen meer.” Gewoon, ineens zomaar uit het niets. En omdat je niet suïcidaal, labiel of depressief bent, doe je het niet. Maar je schrikt wèl van je eigen gedachten. Later hoorde ik dat ik hierin niet de enige was. Dat zo’n soort reactie vrij normaal kan zijn.
Ik merk ook aan lotgenoten dat ik niets raars doe of voel of denk. Af en toe over pa en ma dromen, daarbij hun stem dan horen, gewoon zoals het altijd was. Je lacht samen, je maakt ruzie, gewoon heel normaal. En als je dan wakker wordt, is er even een moment van een paar seconden niets aan de hand. Heerlijk. Totdat het besef je keihard in je gezicht slaat: het is waar. Ze zijn er echt niet meer. En dat is raar hoor. De twee mensen die er altijd voor je zijn geweest en altijd achter je hebben gestaan; eigenlijk de belangrijkste mensen in je leven, zijn niet meer thuis als je langskomt. Nemen niet meer de telefoon op. Nooit meer. Een knuffeltje zoals je die alleen van je moeder kreeg, krijg je niet meer. Nooit meer. Dat is hard. Dat is niet uit te leggen aan iemand die het gevoel niet kent. En dat is ook niet zo raar.
Van de week zat ik thuis naar RTL Late Night te kijken. Aan tafel zaten onder andere Frans Bauer en Edwin Evers. Twee mensen met wie ik absoluut niks heb. Maar Frans vertelde over het verlies van zijn vader, die een week ervoor begraven was. Edwin Evers bleek een halfjaar daarvoor zijn vader te zijn verloren. En in alles wat Bauer vertelde, herkende Evers zichzelf. “Alsof ik mezelf hoor praten”, zei Evers. Inderdaad. Ze noemden allebei het feit dat hun beider vaders hun beste vriend was, hun grootste valkuil. Herkenbaar. En dus ben ik niet alleen m’n moeder kwijt, maar ook m’n allerbeste vriendin. Bauer ging verder: ”Je hoort wel eens dat iemand een ouder verliest en dan denk je: ja, rot. En dan ga je weer verder. Maar je weet niet hoe het is totdat je het meemaakt.” Had ik ook, ja. Evers vertelde dat ie voorheen overlijdensadvertenties in de krant las en dan gewoon de bladzijde omsloeg. Maar dat ie er nu bij dacht dat de nabestaanden onder aan de advertentie door hetzelfde verdriet gaan als hij een halfjaar geleden. Tja… ook herkenbaar. En uiteraard ook die ene klassieker: dat alle voorheen “bijzondere” dagen die voorbijkomen, beladen zijn. Verjaardagen, trouwdata, kerstdagen, oud en nieuw, noem maar op. En zeker als ze voor het eerst voorbijkomen…
Tot slot zei Evers: “Er gaat geen uur voorbij dat ik niet aan ‘m denk.” Gelukkig. Ik ben niet abnormaal.
Want ik denk ook vaak en veel aan m’n moeder. Voor een groot gedeelte met een glimlach op m’n gezicht. Want wat heb ik een prachtige herinneringen aan haar. En aan ons. Dat neemt niemand me ooit af. En voor een klein gedeelte denk ik aan haar (en mijn vader uiteraard) terwijl er tranen over m’n wangen stromen. Alleen dat is zichtbaar. Mocht je dat zien, laat me dan maar even. Het gaat vanzelf weer over.
Dat weet ik namelijk vandaag precies één jaar.
Hou van je, mam!
X