Ooit, in een ver verleden, heb ik waarschijnlijk eens een bal in m’n gezicht gekregen. Dat is niet fijn en ook vooral niet leuk. Mede daardoor werd ik op school bij de gymlessen altijd als laatste uitgekozen om bij iemand in het team te komen. “Neem jij haar maar”, klonk het dan. Ach, ik raakte er aan gewend. Was ook niet zo raar: als er een bal mijn richting op kwam, deed ik m’n ogen dicht. Onder andere. Niet echt handig. Een ander gevolg is dat ik niets heb met balsporten. Of het nou een hockeybal, een tennisbal, een voetbal, een basketbal, een volleybal of een honkbal is. Ook heb ik niets met corpsballen. Maar dat is weer een heel ander verhaal.
Wat ik er ook aan overgehouden heb, is een enorme afkeer van gymzalen. De lucht alleen al. Ik voel me er zo niet thuis en ben altijd weer blij als ik er uit mag.
Ooit, in een ver verleden, hadden we een boot. Heerlijk. En aangezien we ook nog eens aan het water woonden, hebben m’n ouders ervoor gezorgd dat de kinders zo snel mogelijk aan het water wenden. En toen het nakomertje (ikke!!!) zich aankondigde, was dat niet anders. Ik denk dat ik eerder kon blijven drijven dan dat ik kon lopen. Okee, echt zwemmen was er nog niet bij, maar ik had geen angst voor het water. Wel respect en dat is maar goed ook; het water wint het altijd van jou. Maar geen angst dus. Zo hoorde m’n moeder ooit op een zomerse middag (zoals je die vroeger gewoon de hele zomer door had… Wat nou, opwarming van de aarde???) vanuit de boot een stemmetje. Mijn stemmetje. “Mam… Mama…”. “Ja?” “Mama?” “Ja-ha???” Moeders was binnen met het eten bezig en was niet van plan naar buiten te komen voor elk wissewasje van mij. “Ma-ham!” “Ja! Wat is er nou???”, klonk het een tikkie geïrriteerd. “Ik ben in het water gevallen…”. Ik had een zwemvest aan en was gewoon van de loopplank gevallen en in het water terecht gekomen. Geen paniek; het was niet echt diep, ik had dus een zwemvest aan en dan, de dames van de Jong hadden haakjes aan hun handen en dus bleven m’n moeder, m’n zus of ik altijd wel ergens aan hangen als we in het water vielen. Handig hoor!
Tegenwoordig ben ik nog steeds veel liever in het water dan in een sportzaal, dus als ik vrij ben en ik heb zin, dan lig ik in het water. Bij gebrek aan eigen zwembad (zeuren bij vriendje om nou eens de schop in z’n tuin te zetten werkt niet) heb ik zwempasjes op zak van twee zwembaden. Waar ik op m’n vrije dag m’n ogen open doe, kan ik het water in. Er is niets zo lekker als ’s morgens een frisse duik te nemen en een klein uurtje baantjes te trekken.
Nou heb ik geen techniek en geen conditie, maar ik zwem wel lekker door. Daar hebben ze in het zwembad bij het vriendje iets op gevonden: de snelle baan. Wat een uitvinding. Ik vind alleen mezelf niet snel genoeg om in die baan te mogen zwemmen. Jammer dat er dan toch hele volksstammen zijn die langzamer zwemmen dan ik en toch in die baan gaan liggen spartelen. Niet fijn.
In “m’n” andere zwembad heb je geen aparte banen, maar wel meer ruimte. En heel veel verschillende types. Als je regelmatig gaat, leer je die types een beetje kennen.
Zo is er de brandweerman. Geen idee wat ie vroeger, in z’n werkzame leven heeft gedaan, maar hij moet brandweerman zijn geweest: Zo ziet ie er namelijk uit. Vind ik. Dan is er nog een stel waarvan ik nu pas, na een jaar of twee, weet dat het een stel is: ze komen tegelijkertijd binnen en gaan tegelijkertijd uit bad, douchen en weer weg, maar tijdens het zwemmen bekijken ze elkaar totaal niet. Van de week zag ik ook de spicht weer: die is er niet altijd, maar als ze er is moet je goed kijken, anders zie je ‘r niet. Weegt denk ik 45 kilo schoon aan de haak, is te bruin dan gezond kan zijn en haar badpak maat XXXS lubbert nog aan alle kanten. Het leven is niet eerlijk. Het Portugese Oorlogsschip komt ook regelmatig voorbij drijven. En dat is gewoon een Nederlandse dame, met een zwemmuts op en een nogal aparte manier van zwemmen: heel langzaam beweegt zij zich door het water en als ze vooruit drijft, komt haar achterwerk altijd boven het water uit. En dat doet mij dan weer aan die kwallensoort denken. Dan is er nog een stel: hij heeft een stem als een megafoon (en dan bedoel ik niet alleen het volume) en zij… nou ja, laten we zeggen dat ze haar volume aan hem heeft aangepast. En het meisje dat nooit alleen is. Ze is altijd in gesprek met iemand. Alleen is diegene er nooit bij, maar dat weet zij dan weer niet. Dan zijn er nog de onvermijdelijke drijvende theekransjes: van die mensen die niet weten dat er ook zoiets bestaat als een terrasje. Lekker naast elkaar blijven zwemmen, het liefst zonder dat de geföhnde haartjes nat worden en de lippenstift van het smoel af spoelt. Ikke nie begrijpe nie.
Wat ik ook niet begrijp, is dat er mensen zijn die mij niet zien. Zo klein ben ik nou ook weer niet. Ik zoek altijd een plekje waar ik een ander zo min mogelijk in de weg zwem, maar er is een categorie mensen dat zich in zo’n zwembad laat glijden, even rondkijkt, door mij heen kijkt en denkt: hmmm… hier kon ik wel eens m’n baantjes gaan trekken. Deze week ook weer. Ruimte zat, zij komt in het water, dus ik wacht even zodat ze over kan steken, ik zeg nog iets en warempel: het geeft antwoord, dus ze moet me gezien hebben en ja hoor: recht voor me gaan zwemmen. Met een slakkengang, uiteraard…
En sinds deze week is er een nieuw type dat mij opviel: de autist. Ik had ‘r wel vaker gezien, maar ik had nog nooit in haar buurt gezwommen. Vanmorgen wel. Een soort Marijke Helwegen qua motoriek, die niet in de gaten heeft wat baantjes zwemmen nou precies inhoudt. Het hele zwembad nodig hebben. Diagonaal door dat bad heen, over drie banen. Ik was even lekker aan het borstcrawlen, toen ze weer uit koers raakte. Om gek van te worden. Nee, het valt allemaal niet mee, zo’n openbaar zwembad.
Dus vriendje… weet je het zeker? Ik wil anders zelf ook wel beginnen met scheppen hoor…