Geplaatst op 25 februari
Vandaag de vakantie definitief geregeld. Afgelopen vrijdag stapte ik met alles tot op de eurocent uitgeplozen (hobby van me. Of een tik) op een A4-tje richting mijn vaste vakantiedealer. Sta ik voor een gesloten deur. Heb ik dat. Koopavond. Eetpauze. Nou, daar viel overheen te komen. Rond zevenen mocht ik wel naar binnen en dus ontvouwde ik mijn plannen en mijn A4tje. “Oh, mooi… U heeft alles al helemaal uitgezocht!” Nou, dan ga ik het voor u regelen. Haar vingers gingen richting het toetsenbord voor haar en toen greep haar collega in. “Buro Britain? Oh, die boeken niet via de computer hoor, die moet je bellen.” Haar hand ging al naar de telefoon, links van het toetsenbord. Weer greep collega in. “Maar die zijn gesloten op koopavond.” Right. Great. Lekker handig. Maar het was geen probleem. Morgen zou er voor mij geïnformeerd worden en zouden ze er alvast een optie voor me op nemen. Okee. Zaterdag kwam het verlossende woord: het was allemaal geregeld. Mooi. Dus mocht ik vandaag m’n handtekening zetten en m’n geld afgeven. Niet dat ik klaag hoor…
En de reis gaat naaaaarrrr: Ierland. Alweer? Ja, alweer. Vorig jaar toch ook geweest? Ja, vorig jaar ook geweest. En tot grote tevredenheid. Ierland heeft ook voor een Anglofiel als ik best wel leuke trekken: Zo mag je er, of liever gezegd: MOET je er ook links rijden. Nou ja, het is wel aan te raden als je zuinig bent op je auto… Je hebt er voor de boodschappen gewoon ook overal die heerlijk grote Tesco’s zoals in de UK, en je kunt er gewoon met je eigen euro’s betalen. Tegen een stuk vriendelijker prijzen dan in de UK trouwens, maar dit terzijde. (Alhoewel… die benzineprijzen… je zou bijna je hele auto volgooien).
En dan de mensen. Er was een aantal maanden geleden in een onderzoek bekend gemaakt dat de inwoners Ierland tot het meest vriendelijke Europese vakantieland maakten. Als het aan één Ier heeft gelegen, dan heb ik ‘m ontmoet. Mr. Millard, de beheerder van de vakantiewoningen waar ik afgelopen vakantie mijn ogen 14 nachten heb gesloten. Het begon al een dag voor ons vertrek. Ik keek de papieren nog even na en las dat het op prijs werd gesteld als je liet weten wanneer je na de inchecktijd zou arriveren. Aangezien de ferry vanuit Wales zou arriveren op het moment dat de check-in sloot, leek het mij handiger even te bellen. Nou sta ik niet snel in het Engels met mijn mond vol tanden, maar als het telefonisch moet, dan hoop ik altijd maar dat ik ze kan verstaan. En dan ook nog een Ier aan de lijn. In dat accent was ik nog niet zo thuis. Maar ik had me natuurlijk weer zorgen gemaakt om niets. Mr. Millard vond het geweldig dat ik belde en begon meteen maar even ongevraagd uitgebreide regio-informatie te geven. Alsof hij me al jaren kende, babbelde ie er lustig op los. De volgende dag ging het gesprek gewoon verder, want tot mijn verbazing stond hij in de deuropening van het huisje waarin de receptie gevestigd was, twee uur na check-in zwaaiend op ons te wachten. Ik stap uit en met een “hello” alsof we oude bekenden zijn loop ik naar ‘m toe. Geheel in de lijn der verwachting was het inmiddels gaan regenen. “I’ve brought you some liquid sunshine!” Hij kijkt even bedenkelijk naar de lucht en zegt dat ie me hartelijk bedankt voor het regencadeautje. Keuvel, keuvel, bep, bep. “Eh… de borg?” vraag ik. Hij bekijkt me even en zegt dan: “Nee, joh, laat maar. Je ziet er eerlijk uit.” Gezien de tekst op mijn T-shirt vond ik dat nogal raar: “Golddigger”. Dus ik vertel ‘m met een (al zeg ik het zelf) nogal briljante oneliner nog dat ie niet op m’n looks af moet gaan. Dan zegt ie ineens: “jij bent niet Nederlands, he?” Als ik zeg dat ik dat wel ben, zegt hij op zijn beurt dat ik niet zo klink. Dat vind ik dan weer een mooi compliment. Je zou haast vergeten dat het regent. Mr. Millard bleek niet de enige te zijn: later zou ik nog voor een Ier worden aangezien, vanwege mijn accent. Nou moet je ophouden, tssss…
Het lijkt trouwens wel of iedere Ier iemand in Nederland kent. Of in Nijmegen. Zoals de aardbeienverkoper in Ashford. In Ierland word je echt doodgegooid met aardbeiverkopers. Die van ons ziet ons gele nummerbord en begint meteen: “m’n zus woont bij “Najmiekken” Eh… concentreer je… Oh, Nijmegen! Ja, dus. Goed verstaan. “In Ieeewaajk!” Oh shit, Tricky. In Ewijk, gok ik. Weer goed. “Bojnienkun!” Oh, bugger… Met het zweet op m’n rug en de wanhoop nabij probeer ik het nog een keer: Beuningen? Pfff… Weer goed. Ja, het valt niet mee, vakantie… Een paar dagen later sta ik ergens in de middle of absolutely nowhere m’n tank vol te gooien voor een belachelijke prijs. Zo te zien is het tankstation het enige punt van de wijde omgeving waar de lokale bevolking elkaar ontmoet. En waar ze wel eens een toerist ontmoeten. Net na het uitstappen hoor ik een geluid. “Eer!” (Of zoiets) Ik gok en zeg netjes hello terug. “Eer” kwam onder een pet vandaan, bij de pomp naast me. “Dus… je bent hier op vakantie?” Ja dus. “Waar kom je vandaan in Nederland?” Oh, dat had ie dus al gezien. “Najmiekken?” Sjeezis, weer één… Wat hebben ze hier toch met Najmiekken? Ach, wel leuk… Bij Papa Roach, een overvol restaurant in the middle of yet another absolutely nowhere wordt ons in het Nederlands een (soort van) “Smaklik essen” toegewenst en wordt er later, ondanks de hectiek binnen, zelfs een serveerster naar buiten gestuurd met een paraplu die naast m’n moeder staat te wachten totdat ik voorrijd met de auto. Zo lief…
Zo kan ik nog uren doorgaan. Doe ik niet. Gaat vervelen. Maar de Ieren hebben er sinds vorig jaar een fan bij. Moi.
Geef een reactie