Geplaatst op 7 juni
Er zat bijna een halve eeuw tussen ons. Pa was 49, ma was 45 en ze hadden twee kids: de oudste was 15 en de jongste 9. Standaard familie dus. En toen kwam ik. Ma had een beetje haar bedenkingen, maar m’n vader zei zoiets als: “Ach, we hebben die andere twee ook grootgebracht, we kunnen deze er ook nog wel bij hebben.” En aldus geschiedde.
Er wordt vaak gespeculeerd over het hebben van oudere ouders. Het zou niet eerlijk zijn tegenover de kinderen in kwestie. Maar ik was er aan gewend; ik wist niet beter, ik vond het niet erg en pa en ma hadden ook nergens last van, volgens mij. Nee, het hebben van jongere ouders en vooral het hebben van broers en zussen van je eigen leeftijd leek mij juist een nachtmerrie. Natuurlijk waren er de gebruikelijke misverstanden. Als m’n broer me eens kwam ophalen van school dan werd er gezegd dat m’n vader stond te wachten. En m’n vader werd uiteraard gebombardeerd tot m’n opa. Je kon me niet kwader krijgen. Met grote regelmaat kreeg ik de vraag of ik dat nou niet erg vond, zulke oude ouders. Nee dus. Mijn moeder was tenminste bijna altijd thuis en toen ik 15 was, ging m’n vader met pensioen. En dat betekende ongelooflijk lange vakanties. We zijn zelfs een keer met de boot naar Parijs geweest. Hebben we lekker op ons gemakje een maand of twee over gedaan. En, achteraf bezien, als ik jongere ouders vergeleek met die van mij… de “jongere garde” was altijd veel strenger voor hun kroost. Mijn pa en ma niet; zij hadden het allemaal al eens meegemaakt, dus mijn opvoeding was best wel flex.
Vroeger had ik een leuk clubje schoolvriendinnen. Eén van hun moeders vond het nodig om me bij elke gelegenheid te vertellen dat ik vooral maar moest genieten van m’n ouders, want zo lang zou ik ze toch niet hebben, omdat ze al heel oud waren. Hoe kun je, tegen een kind… Jaren later is zij overleden en ik weet dat het vreselijk klinkt, maar toen ik naast haar kist stond, dacht ik ineens: “Tjongejonge… Moet je kijken. Jij ligt daar, ik sta hier en ik heb allebei m’n ouders nog.” Ik kon er niets aan doen… Je hebt geen controle over je gedachten.
In 2000 werd m’n moeder heel erg onverwacht met bloedspoed opgenomen in het ziekenhuis. Het zag er niet goed uit en ze onderging diezelfde nacht nog een spoedoperatie. Toen m’n vader en ik die avond het ziekenhuis verlieten, wisten we echt niet wat de komende uren zouden brengen. In de auto hebben we voor de deur van de spoedeisende hulp over het leven gepraat. En over de dood. Eigenlijk voor het eerst en echt openhartig. “We redden het wel samen, als het moet.”, zei ie. “We vinden wel een manier.” Hij vertelde me hoe ie over de dood dacht. “Ach, als het zover is, is het verdomde rot voor de achterblijvers, maar ikzelf… neuh… ik merk er dan toch niets meer van.” Mijn idee. Lekker nuchter. Zo was ie.
M’n moeder kwam er gelukkig weer helemaal bovenop en toen twee jaar daarna m’n vader overleed, herinnerde ik me meteen onze conversatie in de auto bij het ziekenhuis. Dat heeft mij enorm geholpen. En het heeft er ook wel goed aan gedaan dat ie ’s avonds is gaan slapen en ’s ochtends gewoon niet meer wakker werd en het feit dat ie toch mooi 80 is geworden. Het heeft allemaal geholpen. Natuurlijk, het is niet makkelijk. 20 mei zal nooit meer een normale dag worden sinds 2002. Net zoals 10 september een rare dag is tegenwoordig; een verjaardag die niet meer gevierd wordt.
Trouwens, 80 is niet oud, hoor. Echt niet!!! Andere mensen van 80, die zijn oud. Maar niet mijn vader. M’n moeder ook niet (die is nu 80). Nee, ik denk dat ik m’n ouders wel een beetje jong gehouden heb. Ze kregen door mij simpelweg niet de kans om oud te worden. Als ik nu naar m’n moeder kijk… ze denkt jong, ze kleedt zich jong(er dan de rest van die bessies van 80) en ze heeft een jong gevoel voor humor. Over humor gesproken… het is maf dat je bepaalde dingen pas gaat zien als ze er niet meer zijn. Zoals een gevoel voor humor. Ik was ooit op visite bij een neef van m’n vader toen ik een grappige opmerking maakte. Ineens zei zijn vrouw: “Het is nou net alsof ik je vader hoor praten… het zou zo een opmerking van hem kunnen zijn. Hij zou precies hetzelfde gezegd hebben.” Zo zijn er nog meer van die dingetjes. M’n vader had er een handje van om achter iedereen het licht uit te doen of om een deur te sluiten als de kachel brandde. En nu? Nu doe ik precies hetzelfde. Ik haat het als er onzorgvuldig met energie wordt omgesprongen. En dus doe ik nu ook constant het licht uit als het niet hoeft te branden, bijvoorbeeld. Maar je hebt dat pas in de gaten op het moment dat je het doet. Daar moet ik dan wel een beetje om lachen, eigenlijk. En dan is er nog het uiterlijk. Wanneer ik een foto zie van mijn opa van vader’s kant, dan zie ik m’n vader. Als ik nu naar m’n broer kijk… die gaat met de dag meer op m’n vader lijken. Dat zie ik eigenlijk pas echt sinds m’n vader er niet meer is. En aangezien dat ik dan weer op mijn broer lijk… Ik heb een de Jong-neus, m’n oma’s haar (heb ik me laten vertellen), de lach, het gezicht in het algemeen is een de Jong-gezicht. (Ik heb dan weer niet het hangende onderlipje: die heeft m’n zus gekregen, gelukkig…)
We zijn nu vijf jaar verder. En we doen het goed. Het leven gaat door, we zijn best wel sterk. M’n vader is er niet meer en er is niemand die daar iets aan kan veranderen. Daar kunnen we een partij moeilijk over zitten gaan doen, maar daar is niemand mee geholpen. En pa kennende, zou ie dat ook helemaal niet willen. Maar hij heeft wel gelijk gekregen. We hebben het gered. En we hebben een manier gevonden. We kunnen wel tegen een stootje…
Voordat ik dit stukje ging schrijven dacht ik dat ik dat wel zou kunnen doen zonder een paar traantjes.
Ik weet nu dat “tegen een stootje kunnen” toch geen garantie is voor droge ogen…
Pa en ik, een paar jaartjes terug.
Geef een reactie